Wanneer men vanuit de stad over de Galgenkampsbrug loopt, ziet men aan de linkerkant een heel aardig huisje staan, waar vroeger de heer A. Vink woonde. Hij was een broer van W. Vink en ze hadden samen een grote houtzaagmolen die stond op de plaats waar nu de grote opslagplaatsen van de Landbouwbank zijn. ’t Was in die tijd een heel bedrijf. Naast dat huis van toen allemaal land waarvan een groot gedeelte bergplaats was voor planken en bomen welke gezaagd moesten worden. Met een feestelijke gelegenheid is daar al eens vuurwerk geweest.
Ging men dan terug dan stond daar tegenover het huis van Bolte en Gorter een huis waar de heer De Boer woonde. Die had een azijnfabriek. Ook heeft er een tijdlang een café gestaan van H. Smelt. Hij was een zoon van wed. Smelt, die eerst het café heeft gehad. Die woonde toen aan de overkant, waar nu de garage van Greve is en daarnaast woonde Kuurman de grutter. Die had tevens een winkel in kruideniers- en bakkerswaren. ’t Was in die dagen een heel oud huis. In de winkel brandde er altijd een petroleumlamp. Dan was dan Meppel zonder gaslicht.
Tegenover het Molenpad heeft lange jaren Jaspers gewoond die daar ook een kruidenierswinkeltje had. Daar kwamen ook vaak mannen die soms een jaar of wat in het grote pension in Veenhuizen (kolonie) hadden doorgebracht. Hadden ze dan hun tijd uitgezeten, dan logeerden ze daar net zolang hun financiën dat toelieten en dan solliciteerden ze weer om opnieuw om in bedoeld pension opgenomen te worden. Dat gelukte hun altijd wel.
Weer een eindje verder zien we daar het mooie huis waar de heer W. Vink lange tijd heeft gewoond. Voordat dat huis daar gezet is, was daar een winkel van voornoemde Vink. Die verkocht daar jachtartikelen zoals geweren, buksen, pistolen en hagel en kruit. Ook kon men daar messen, scharen, hamers en beitels kopen, alsook kippegaas en asfalt. In het portiek van dat huis is de molen te zien, helemaal van mooie tegels. ‘k Weet nog dat hij verbrand is.
Ging men vroeger aan de zijkant van het rusthuis langs dan stonden daar aan de waterkant van het Mallegat een stuk of wat bomen. In een ervan is met onweer de bliksem ingeslagen. ’t Was toen een hele slechte aarden wal.
Liep men dan over dat smalle brugje, dan kwam men in de Koekoeksteeg, waar ook al weer een azijnfabriek was van de heer Smit. Daarnaast een timmerwerkplaats van Timmer, en aan de overkant (nu wasserij de Lelie) was vroeger de zeepfabriek van Struben (niet van Blois van Treslong). Liep men dan de Koekoeksteeg uit, de Kruisstraat op dan was daar destijds een drukkerij van Kuiper en Taconis, later Bouwman (nu Knol Schuuring).
Een paar huizen verder, waar nu de meubelzaak is van Van Brussel heeft vroeger een tijdlang een leeszaal gestaan. Men kon daar behalve lezen ook verschillende spelletjes doen, zoals domino-spel en dammen. ’t Was toegankelijk voor jongens vanaf 14 jaar. Later toen de zaak uit elkaar ging Er tussen gekomen is, weet ik niet.
Gaat men nu de Kleine Kerkstraat in dan staat daar een gebouw aar de gebrs. Keur een grote voorraad meubelen hebben. Vroeger was dat de gereformeerde school. Daarnaast wat nu bij de Mepa in gebruik is, was de gereformeerde kerk, die dateert van 1844.
Ouderling B. Schuurman heeft daar de eerste steen gelegd. Ging men daar dan het hoekje om, dan stond daar een heel oud huis, waarvan ik eens gehoord heb dat het vroeger een pastorie (daterende uit 1609) is geweest. De dominee kon zo vanuit zijn huis aan de achterkant van de kerk komen. In diezelfde straat was vroeger alweer een azijnfabriek van M. van Urk. Toch is Meppel met al die azijn om den drommel niet verzuurd (in tegendeel).
Verder in de straat woonde vroeger Wolter Kruif ofwel de “ballast” van Meppel. Het was soms een echte wildeman vooral als hij te veel Schiedam huppelwater op had wat nogal eens gebeurde. Hij had dan altijd een goede steun aan de kerk en zijn beide krukken.
Daarnaast woonde J. Frank, beter bekend als “piepien”. Zijn vrouw was een Duitse. Hij ging met petroleum de boer op. Hij had een hondekar, waarop een paar grote bussen, met van boven een nogal grote opening. Als het dan hard regende dan vergat hij wel eens om ze te sluiten. Ze zeiden dan wel eens “Piepien ie doen water bij de petrolie”. “Dat is niet waor”, zei hij dan, “het löp er vanzelf in”. Hij had nog gelijk ook. Maar “piepien” kon met zijn groot gezin alleen van de petroleum niet leven, zodat hij er ook nog een ander bedrijf bij had. Hij kocht wel eens nuchtere kalveren en ander gedierte dat niet al te springlevend was, doch daar drukte “piepien” de pette niet van. Hij wist wel waar hij er mee heen moest.
Komt men dan in de Hagendwarsstraat dan staat daar dat oude gebouw van Hulp in Lijden. Doch dat was vroeger het stadsziekenhuis. Later was het in de Havenstraat. Liep men dan de Hagenstraat uit over de draaibrug die daar destijds voor aan de Oeverstraat was en de Maatkade over, dan kwam men op het Bleekerseiland. Daar stond dan midden op het plein tegenover Telder te smid, later Beijer, een groot houten hok dat geregeld vol oud ijzer lag.
Tegenover het kantoor van de heer Wessel Jans, vroeger de heer Van Dijk, was een heel aardig plantsoentje. Ging men dan over die draaibrug die daar geweest is, dan staan daar die drie grote pakhuizen die voorheen van de fa. Houwink waren. Waar het eerste pakhuis staat was vroeger een woonhuis van Loos de schilder. Waar nu de pakhuizen van Van Dijk staan stonden vroeger een paar heel oude huizen. In één ervan woonde Karel Meijer, die een sleepbootdienst had en in het andere woonde wed. De Vries, die daar een klein winkeltje had. Daar brandde ’s avonds een grote petroleumlamp. Alweer Meppel zonder gaslicht. Waar nu het gebouw is van het elektrisch bedrijf, woonde vroeger E. Bast, die de zgn. Stommebrug bediende.
***
In de Weteringstraat naast de winkel van Zeefat woonde vroeger mr. H. Smeenge Later waren daar de marechaussees gehuisvest. Kwam men dan in de Weteringdwarsstraat dan stond daar vroeger een heel ouderwets huis, dat bewoond werd door de heer Beijer, die destijds directeur van de Drentsche Stoombootmaatschappij was. Voor het huis was een blauwe zerkenstoep met een ijzeren ketting erom heen. Later heeft de heer Spiker er een pakhuis van gemaakt.
Waar nu de pakhuizen en het kantoor zijn van de fa. Lobstein, waren vroeger wijnpakhuizen en kelders van de fam. Slot. Tegenover de zaak van de fa. Lobstein. Waar nu het pakhuis van de fa. Van Dijk is, stond vroeger een oud gebouw dat was toen een armhuis.
Bij de ingang boven die poort was een steen aangebracht, waarop stond: “Al wat natuur verzwakt, door ziekte of hoge jaren, werdt hier weer ondersteund, gehuisvest en gevoed.” Ik kan mij nog vaag herinneren dat er op de Brouwerstraat een sloot is geweest, doch niet door de hele straat.
Dat er voor aan de Brouwersstraat een klok heeft gestaan is al reeds vermeld. Deze gaf datum en tijd aan en diende tevens voor reclame van verschillende zakenmensen. In het begin trokken de platen die in langzaam tempo te voorschijn kwamen de aandacht. Dat duurde echter niet lang. De eerste jaren werden klok en drijfwerk voor de rolplaten geregeld opgewonden door Kok de horlogemaker, die destijds woonde, waar nu E. Volk zijn winkel heeft in de Woldstraat. Op de klok gaf de rode wijzer de spoortijd aan (Greenwichtijd).
Wij hadden plaatselijke tijd die plm. 6 minuten met Amsterdamse tijd scheelde. Met spoortijd 26 minuten. Aan de achterkant en beide zijkanten stonden vaste advertenties. Aan de westkant stond een vleermuis als zinnebeeld van de avond. Aan de noordkant was een nachtuil die moest de nacht voorstellen zoals de haan de morgen en de bijenkorf de middag. Later heeft daar nog een hele hoge mast gestaan voor de telefoon. Ook voor aan de Weerdstraat stond zo’n mast. Daar is op een vroege morgen de heer Van Dijk eens bovenin geklommen want hij interesseerde zich erg voor telefoon en elektra. Hij was tevens ook raadslid. Voorbijgangers meenden toen dat daar boven een braadspit was, doch het was een raadslid.
Nu gaan we over de Zuiderbrug wat vroeger een draaibrug was. Die werd toen bediend door Ruschen, die ook bezembinder was. Dat werk voerde hij uit in het brugwachtershuisje dat toen aan de waterkant stond naar het Galmanspad.
Het stond tegenover dat ene raam van het huis waar wijlen dokter Karsdorp heeft gewoond. Hij maakte heidebezems en boenders, die nu niet meer gebruikt worden. Die brugwachter woonde aan de overkant achter de zaak van Schuttelaar waar destijds een paar kleine huisjes stonden.
Ging men verder het Zuideinde op, dan stond daar waar nu dr. Wiersema woont een heel oud huis, dat door drie gezinnen bewoond werd. Boven woonde een knecht van Keur die stoffeerder was. Beneden aan de ene kant twee dames en aan de andere kant wed. Nijenhuis, die daar een klein winkeltje had, waar tevens de dames haar textiel konden laten mangelen. Er stond altijd een bordje voor de ramen waar op stond: “hier mangelt men”.
Waar nu de Landbouwwinterschool is tot aan de fabriek van Jacobs was vroeger allemaal land. Ook daar is al eens vuurwerk geweest. Voor het hotel Ogterop was toen een aardig plantsoentje waar Hanewacker ’s zomers ’s avonds wel eens muziek maakte.
Tegenover het gebouw Theofilus woonde vroeger een zeker mijnheer Sjoert v.d. Veen die gemeentearchitect was en tevens opzichter van de reinigingsdienst. Nu is het een keer gebeurd dat ze in de stad een collecte hielden voor een vaandel. ‘k Weet niet meer voor welke vereniging het was. Zo belden ze ook bij bovengenoemde heer v.d. Veen aan, doch daar vingen ze bot. Aan zulke dingen gaf hij niet, iets wat de ijverige collectanten erg tegen viel want iedereen heeft haast wat gegeven. Nu woonde er in die dagen ook een architect Jansen op de Catharinaweg die daar toen een heel aardig stukje voer geschreven heeft wat eindigde met een klein gedicht dat luidde:”
“Sjoeng ang lang de Mandarijn.
Wat voor een beest mag dat wel zijn.
Dat lange lichaam zonder ziel.
Voelt voor het vaandel niets.
En daarom gaf hij niemendal.
Dat is minder nog dan niets.
Hield men collecte voor een kar.
Waarin men vuil ophaalt.
Dan gaf hij gewis een ruime som.
Daar wordt hij van betaald.”
Nu gaan we de Stationsweg over tot aan de rijwielbewaarplaats. Daar stond vroeger een groot gebouw waar heetwaterstoven klaargemaakt werden tot verwarming van de treinen. Bedoelde stoven waren circa 60 cm. lang en 30 cm. breed. Tegen de tijd dat er een trein in aantocht was, werden ze op een platte wagen geladen en gingen ze er mee het perron op. Ze konden dan zo in een daarvoor gemaakte ruimte geschoven worden. Er was toe nog geen tweede perron.
Nu gaan we nog even naar de Heerengracht waar vroeger tussen H. Pluim en de school een paar oude huizen stonden. In één daarvan woonde wed. Kuik die daar in het portaal een grote ouderwetse trekmangel had, waar de dames evenals bij wed. Nijenhuis hun textiel lieten mangelen. Ook hier was een bordje waar op stond “hier mangelt men”.
***
Waar nu de Drentse wasinrichting is, was vroeger een stoomgrutterij van de heer Schimmelketel. Waar thans mevrouw Kijk in de Vegte woont had Engberts een steenhouwerij. Het lag daar aan de zijkant in de Wilhelminastraat vol met grote en kleine zerken. Bij goed weer werden deze ook buitenshuis bewerkt. Later is die verplaats waar nu de fabriek van Steeman is. Daar stonden toen vier mooie woningen.
Ging men vroeger over de Prinsengracht dan woonde daar Boddendijk die zijn smederij voor aan de weg had, waar nu Nijenhuis mooie kachels heeft staan. Waar nu Hagedoorn zijn winkel heeft in Kippenvoer en vogelzaden woonden vroeger Daleman die daar een kruidenierswinkeltje had, maar tevens een klein kroegje. De liefhebbers konden dan zo het steegje binnenwippen.
Waar Kees Kok het laatst gewoond heeft was vroeger een sigarenfabriek van Hamer. Waar nu de bloemenwinkel van Drost is, was vroeger een bakkerij van A. Bakker.
Wat nu de winkel van Nooi is, woonde vroeger G. Meijboom die een zaak had in voederartikelen.
Ook stonden er op enkele plaatsen in de stad houten gebouwtjes waar de brandspuiten geborgen waren.
‘k Zal het voorlopig hier maar bij laten wat oud Meppel betreft, maar wil toch nog even vertellen dat we van 1890-1891 toen het ijs wel een halve meter dik was onder de spoorbrug hebben gezeten toen er een trein over ging. We dachten dat we niet weer thuis zouden komen. Zo angstig was dat. Maar we waren toen nog geen 11 jaar.
In het najaar 1891 hebben we Toen de Reestlanden onder water stonden eens een vlot gemaakt van een stuk of 5 spoorbiels die daar vroeger nog al eens lagen. Toen we dachten dat het zeewaardig was zijn we er met ons beiden opgegaan en met een stok gewapend van wal gestoken. We waren misschien een 50 meter van de kant toen we schipbreuk leden. De hele zaak ging uit elkaar en we stonden tot de knieën in het water. Mijn kameraad zag nog een van zijn klompen drijven. We konden het niet begrijpen dat dat zou gebeuren want we hadden er spijkers genoeg in geslagen. Van die spoorbiels hebben we nooit wat weer gezien.
Wanneer ik nu zo’n 70 á 75 jaar terugdenk dan is er in ons Olde Meppel heel wat veranderd, maar vooral verbeterd. Laten we maar eens denken aan onze mooie en zindelijke straten. Vroeger allemaal van die dikke ronde keistenen of kinderhoofdjes en stoepen voor de huizen allemaal ongelijk en slecht onderhouden. ‘k Meen dat ik hier mede weer een klein beeld heb gegeven over Oud Meppel.
F.Th. W. Meppel