Een van de brieven uit Kaempff’s tijd als maire is in ieder geval bewaard gebleven.
Op 4 december 1812 ontving Eduard de Carnin de Stade op zijn kantoor in het Karel V huis in Zwolle een brief van Christiaan Kaempff.
De Carnin de Stade was onderprefect van het Departement van de Monden van de IJssel.
Heel Noordwest Overijssel maakte daar deel van uit sinds Napoleon al het Nederlandse grondgebied geannexeerd had.
Kaempff vroeg de onderprefect of hij een toelage van f 100,– “voor de publique feesten” tegemoet mocht zien.
In 1811 was dat in maart of april ook gebeurd ter gelegenheid van het doopfeest van de jonge prins Franz Joseph Karl. Hij was de zoon van Napoleon en hertogin Marie-Louise van Oostenrijk.
Op 4 december 1812 ontving Eduard de Carnin de Stade op zijn kantoor in het Karel V huis in Zwolle een brief van Christiaan Kaempff.
De Carnin de Stade was onderprefect van het Departement van de Monden van de IJssel.
Heel Noordwest Overijssel maakte daar deel van uit sinds Napoleon al het Nederlandse grondgebied geannexeerd had.
Kaempff vroeg de onderprefect of hij een toelage van f 100,– “voor de publique feesten” tegemoet mocht zien.
In 1811 was dat in maart of april ook gebeurd ter gelegenheid van het doopfeest van de jonge prins Franz Joseph Karl. Hij was de zoon van Napoleon en hertogin Marie-Louise van Oostenrijk.
Kaempff had toen de drie kerkenraden (hervormd en twee doopsgezinde) en de raden van de municipaliteit (36 mensen in getal) onthaald op een maaltijd van koud vlees en wijn. De rest van de bevolking werd overigens niet vergeten. Voor de armen werd een maaltijd gegeven van grauwe erwten, vlees, aardappelen, boter en brood en dik bier. Een honderdtal Gietersen namen daar aan deel. Onder de overige afwezigen en armen werd het overschot verdeeld en hen thuisbezorgd. Bij de herdenking van het kroningsfeest van Napoleon, 18 mei 1811, had Kaempff op dezelfde manier aan een ieder “een goede portie gekookte grouwe erwten met vet!” en spek van een speciaal daartoe geslacht varken voor laten zetten. In 1812 echter had hij nog steeds niet gehoord of hij dat ook dit jaar mocht doen. Hij verzocht de onderprefect hierover dan ook uitsluitsel. Uit het normale budget kon dit niet betaald worden, de financiële situatie van Giethoorn liet dat niet toe. Door de annexatie en het verbod op de handel met Engeland was de armoede in heel Nederland ondertussen groot geworden. Ook in Giethoorn was dat het geval, waar volgens Christiaan Kaempff de turf praktisch niet verkoopbaar was. Omdat een groot deel van de bevolking van die turfmakerij leven moest, kwam dit hard aan. Even nog had Kaempff met de gedachte gespeeld e.e.a. voor zijn eigen rekening te organiseren. Hij gaf echter aan dat zijn persoonlijke toestand, hij was inmiddels ziekelijk geworden, dit niet toeliet. Uit de memorie van aangifte van de nalatenschap van Adriana van Baarsel (overleden in 1818) valt af te leiden, dat Kaempff overigens wel de middelen had om hier serieus over na te denken. Het organiseren van de festiviteiten verschafte hem, zo schreef hij, het enige genoegen dat het lastige ambt van maire hem nog verschafte.Of Christiaan Kaempff ook antwoord gekregen heeft en nog in december 1812 e.e.a heeft kunnen organiseren, is niet bekend. Zoals hij al schreef, was hij inmiddels ziekelijk geworden en op 3 januari 1813 overleed hij thuis in zijn woning in de Middenbuurt in Giethoorn. Hij werd kort daarop iets ten noorden van de Nederlands Hervormde Kerk in Giethoorn begraven. Zijn, inmiddels gerestaureerde, graf is daar als enige uit die tijd nog steeds aanwezig. Het hekwerk dat de familie er omheen had laten plaatsen is inmiddels verdwenen. |