Financiën.
De secretaris van een Municipaliteit was niet allen belast met de verantwoordelijkheid voor de eigen financiën, maar ook met de inning van diverse aan de Staten af te dragen belastingen. Het ging dan om de zogenaamde verpondingen, het oortjesgeld, het predikantsgeld, rentmeestersgeld, vuurstedengeld, allerlei imposten (accijnzen), redempte middelen, etcetera.
Meestal werd de collecte (inning) hiervan verpacht. De pachter moest dan de belastingen innen en kon van de opbrengst zelf enkele percentages verdienen, meestal 2-4%. Die inning vond plaats door het bezoeken van degenen die de belasting verschuldigd waren. Ook werd wel op een centrale locatie op bepaalde dagen zitting gehouden, waarbij de belastingplichtigen opgeroepen werden hun verplichtingen te komen voldoen. Gezien de economisch slechte tijden en het ook toen al niet bijster grote animo tot belastingbetaling, moest ook regelmatig besloten worden actie te ondernemen tegen wanbetalers.
Verhuren van land dat in eigendom bij het Kerspel was.
De eigendommen van het kerspel beperkten zich voornamelijk tot gebouwen. De kerspelsdijk (zandweg van Steenwijk naar de Blauwe Hand) en aanliggend meerland waren eveneens in eigendom. Ieder voorjaar werd begin mei het recht tot hooien in diverse gedeelten verhuurd aan de meest biedende. De huurder werd overigens wel verplicht alle palen, borden en dergelijke die hem in de wegstonden, na het hooien te herplaatsen. Een enkele keer huurde Kaempff zelf ook een perceel, maar het is maar de vraag of hij zelf het hooien uitgevoerd heeft.
Organisatie van de volkstelling van oktober 1795.
Één van de dagelijkse werkzaamheden van Christiaan Kaempff bestond uit het beoordelen en beantwoorden van allerlei pamfletten, besluiten, brieven en verzoeken van de Staten. Gedurende de gehele zogenaamde “Franse tijd” werden veel verzoeken rondgestuurd om opgave van (statistische) cijfers over aantallen inwoners, economische activiteit e.d. De meest omvangrijke actie volgde ongetwijfeld uit het verzoek rond september/oktober 1795 om via een volkstelling vast te stellen hoeveel personen zich in iedere gemeente bevonden. Dit ter voorbereiding op het kiezen van een landelijke burgervertegenwoordiging. Daartoe werden een viertal Gietersen per deel van het kerspel verzocht lijsten op te stellen van alle hoofdbewoners, beroep en aantal leden van het huisgezin.
Besluiten aan de hand van binnengekomen klachten.
Overlast en baldadigheden blijken niet iets van alleen onze tijd.
Op 26 maart meldt Kaempff dat er klachten zijn binnengekomen over het afbranden van rietkraggen. Hij laat bekend maken dat het verboden is vuren te branden op de Heerenweg of dijk inclusief riet gras en bermen. Ouders worden aansprakelijk gesteld voor hun kinderen en de schuldigen zullen gestraft worden.
Ook in februari1798 was het schijnbaar weer raak en moest Kaempff de 24e februari het volgende publiceren:
“Alzoo van tijd tot tijd veel baldadigheden en straatschenderijen binnen deze Carspel worden volbragt en dikwijls paden, vonders en bruggen onbruikbaar worden gemaakt zonder dat de daders kunnen worden agtervolgd. Zo wordt hiermede beloofd een premie van 3 gouden ducaten aan diegenen die zodanige dader of daders kan aanwijzen dat deselve van het feit worden overtuigd, zullende de aanbrengers naam geheim worden gehouden.
En wordende voorts alle welmenende ingezeetenen deezer Plaatse verzocht om zodanige daders te ontdekken, dezelve aan het gerichte bekend te maken om dezelven justitieel te agtervolgen.”
Actum Giethoorn den 24 februari 1798, het 4e jaar der Bataafse Vrijheid.
Ter ordonnantie
C.F. Kaempff
Handhaven van de openbare orde.
Al eerder werd het instellen van de wacht genoemd als een verantwoordelijkheid van het bestuur. Door wisselende politieke en militaire omstandigheden was dat niet in alle jaren (met name het winter-halfjaar) nodig. De situatie na de staatsgreep op 18 september 1801 maakte het kennelijk zelfs in Giethoorn nodig het komende winterhalfjaar weer een burgerwacht in te stellen. De reglementen waaraan deze wacht moest voldoen zijn, op 30 oktober 1801 het meest uitgebreid (artikel voor artikel) gepubliceerd en bewaard gebleven. Samengevat houdt dit het volgende in:
· In alle drie rotten moeten 2 man per rot dienst doen.
· Dit moeten mannen tussen 16 en 70 jaar zijn.
· Ieder is verplicht deel te nemen.
· Weduwen moeten iemand namens hen aanstellen.
· De rotmeester controleert het geheel van wachtlopen.
· Wie zijn plicht verzaakt betaalt een boete. De helft van de boete is voor de aangever. Zijn naam wordt geheim gehouden.
· Van ’s avonds 11 tot ’s morgens 5 uur wordt wachtgelopen. Die van Noord lopen door tot ze die van zuid ontmoeten en andersom.
· Er moet geroepen worden “11 uur heeft de klok” zodat ieder weet dat er wacht is. Ook het bereiken van 5 uur moet geroepen
worden als teken van einde van de wacht.
· Ingeval van alarm is het iedereen verplicht onmiddellijk te assisteren
· Niemand mag dronken of onbekwaam de wacht betrekken.
· Wachtlopen zal gebeuren van 1 november 1801 tot 31 januari 1802.